De tijd glijdt voorbij. september vloog, en augustus had dat ook al gedaan. Vele dagen breng ik al rustend of lezend door, met de broodnodige stompzinnige televisieprogramma’s op de achtergrond. Het is alweer weken geleden dat ik een boek uitlas. Er ligt gelukkig wel wat klaar.
Ondanks de rust ben ik tegen het avondeten afgepeigerd als een overwerkte bouwvakker en ben ik blij als ik mag gaan slapen.
En toch is het minder de alles overrompelende vermoeidheid van toen ik nog aan de chemo zat. Ik herinner me bijvoorbeeld dat mijn dochter zich in Mallorca soms verveelde omdat ik weer eens een paar uur voor pampus lag op een strandzetel. Nu is het meer als er niets te doen is dat ik in slaap val, vaak al zittend, nieuw fenomeen. Soms hoor ik dan Silke die zegt: ga maar liggen mama, en die dan een dekentje over mij legt.
Soms komt er bezoek en daarvoor moeten ochtend- middag- en namiddagdutjes wijken. Vooral als ik de kans heb om buiten te gaan. Daarom voel ik mij nog steeds bestolen als het over de lente en het grootste deel van de zomer gaat. Ik had daar zo naar uitgekeken en was blij dat ik de lente gehaald had. In januari begon ik bij iedere zonnestraal alvast met verkondigen dat het voorjaar er eindelijk was, maar tegen mei was mijn optimisme verdwenen. Het zou allemaal niets zijn mocht ik er niet telkens van moeten uitgaan dat het mijn laatste voorjaar, mei, lente, zomer is. Het is beter voor mijzelf dat ik dat soort gedachten laat varen en strikt van dag tot dag of van uur tot uur leef. Wat ik moeilijk vind. Waar ik wellicht niet alleen in ben.
Ik weet niet of het door mijn krimpende wereld komt maar ik houd meer en meer van Rebel Joey, ons katje dat eigenlijk van mijn dochter is. Het gaat nu zo ver dat ik boos word als iemand in mijn huis zegt dattie ‘niet aan katten’ is, daarbij angstig of afwijzend kijkend naar Rebel. Niet lang boos, maar toch eventjes. Ooit was ik ook een beetje zo, aangaande katten. Als kind had ik immers een prachtige hond, die alles begreep wat ik zei en in sommige gevallen alleen naar mij luisterde. Hij woonde bij mijn grootouders maar ik beschouwde hem als de mijne. Ik heb er nog steeds spijt van dat ik in mijn puberjaren minder aandacht had voor mijn dier en minder met hem uit wandelen ging. Want die tochten door het bosrijke gebied in Kapellen waren als lezen in een boek van Astrid Lindgren. Groen, dat soms het bospad overwoekerde, dieren die we onderweg zagen, ooit stonden we oog in oog met een boze vos, de in onbruik geraakte spoorweg waar ik soms met andere kinderen afsprak, en later met jongens. Voor wie dit alles redelijk alledaags vindt: ik ben een stadskind, dat thuis geen bos om de hoek had. Op een nacht in Gent droomde ik dat de hond dood was en de dag er op belde mijn grootmoeder om mee te delen dat de dierenarts Raki had doen inslapen.
Dat dus ook. Heler dagen flitsen taferelen uit mijn echt jonge jaren voorbij, onlosmakelijk verbonden met mijn ziekte: “Weet je nog, dat kind dat altijd met die hond langs de oude spoorweg liep? Wel, zij is nu 55 en heeft galwegkanker”. “Weet je nog, dat meisje dat gek was op zwemmen in het meer van Lastioulles?” Wel, zij is…” Weet je nog, die baby die op die oude foto haar eerste ijsje eet? Dat kindje dat poseert met haar opa? Dat ondanks de kou enkel voorzien van een pamper aan de rand van de zee emmertjes vult met zand en water en dan weer leeggiet en opnieuw begint? Nog jaren voor de hond Raki in haar leven kwam?
Ik zou het nu nog doen, emmertjes legen en vullen, aan de waterkant. Met Raki door het dolle heen in en uit de zee. Er zijn weinig betere plaatsen om te zijn dan aan de waterkant. Dat is een axioma.
;
Geef een reactie op Pierre Hellebaut Reactie annuleren